Jesaja

Jesaja - Ökumenisches Heiligenlexikon 482 × 800   Michelangelo: Fresko von 1509 in der Cappella Sistina im Vatikan

Jesaja

God bevrijdde Juda uit de klauwen van het Assyrische leger door een plaag die het legerkamp verwoestte. Jesaja was een van de geliefde boeken van Jezus die hij vaak wilde aanhalen. Het centrale thema was immers `De Verlossing`

1:1  Jesaja was de zoon van Amos en kreeg tijdens zijn leven vele visioenen

1:2 God sprak tot Jesaja: De kinderern die ik heb opgevoed en voor wie ik zal lang en liefdevol heb gezorgd, hebben zich van mij afgekeerd.

1:3 De meeste dieren kennen hun eigenaar en zijn dankbaar als zij hun eten geven, maar met het volk Israel is daar geen sprake. Ze zien gewoon niet dat ik voor hun zorg.


'

1:4 Ze zijn net zo slecht als hun ouders die mij ook de rug hadden toegekeerd en zeer vervreemd van mij waren geworden.

1-6 Je ben van top tot teen ziek en verzwakt en overdekt met wondenm striemen en builen die niet zijn verbonden of met zalf zijn verzacht

1:11 ik heb genoeg van al je offers, stop er maar mee. Ik wil je offerdieren niet meer, want het bloed van de dieren zegt me niets meer.

1:12 waarom breng je mij offers  wanneer je geen enkel berouw voor je zonden hebt?

1:13 Ik walg daar van de geur van je offers, het stinkt gewoon en dat noemen jullie reukoffers? Je zogenaamde heilige vieringen van de nieuwe maan en de sabbat en al je speciale vastendagen, ja, al je bijeenkomsten zijn huichelachtige vertoningen! Ik wil daar niets meer mee te maken hebben.

1:14 Ik haat ze uit de grond van mijn hart. Ik kan ze niet meer zien!

1:15 Vanaf nu luister ik niet meer naar je als je met opgeheven handen bidt. Hoe vaak je het ook wilt doen, ik luister niet, want je handen zijn de handen van moordenaars, aan die handen kleeft bloed van onschuldige slachtoffers.

1:16 Ga je wassen en maak je schoon. Maak maar eens een eind aan je misdaden en ga het kwaad uit de weg.

 
1:17 Leer goed te doen, wees rechtvaardig en help de armen, de wezen en de weduwen
1:18 Kom, klaten we kijken wie er geluk heeft
1:21 Jeruzalem, je was mijn trouwe entgenote!
En nu pleeg je overspel met vreemde goden!
Eens was je een stad die bekend was met om gerechtigheid en rechtvaardigheid, maar nu zijn je inwoners moordenaars geworden!
1:22 Eens was je puur zilver, maar nu is het zilver vermengd met onzuivere bestanddelen.
Een was je als een dele wijn, maar nu is die wijn met water vermengd.
1: 23 je lijders zijn opstandlingen geworden en gaan om met dieven! Zij zijn omkoopbaar en hebzuchtig, rechtvaarditheid tegenover wezen en weduwen is er niet meer bij.
1:30 Je zult je voelen als een boom die zijn bladeren verliest  en als een tuin zonder water

Wandelen in het licht van God

2:3 God zal vanuit jeruzalem de hele wereld onderwijzen en regeren.
2:4 Hij zal rechtspreken tussen de wolken en machtige, verafgelegennaties terechtwijzen.
Oorlogstuig zal worden omgebouwd tot landbouwerktuigen. Geen enkel volk zal nog een ander volk aanvallen,
want alle oorlogen zullen verlden tijd zijn
en niemand zal meer worden opgeleid tot soldaat.
2:6 God heeft je verstoten, omdat je vreemde invloeden uit het Ooosten hinnenhaalt, zoals magie en contact met de boze geesten, zoals dat ook mbij de Filistijnen het geval is
2:7 Israel heeft grote schatten aan zilver en goud en grote hoeveelheden paarden en wagens.
2:8 Bovendien wemelt het land van de afgoden.
Zij maken zelf hun afgodsbeelden en aanbidden die dan.
2:9 Groot en klein, alles buigt voor die beelden en God zal hun de zonde niet vergeven.
1:19 Als God van zijn troon opstaat om de aarde te bestraffen, zullen zijn vijanden een goed heenkomen zoeken  in rotsspleten en grotten, uit angst voor zijn indrukwekkende glorie en majesteit.

Het oordelen van God

3:4 De koningen van Israel zullen kinderen lijken en met willekeur regeren

 

3:5 Er zal totale anarchie heersen. Men zal elkaar vertrappen, buen zullen buren bestrijden, jongeren zullen in opstand komen tegen ouderen en nietsnutten zullen fatsoenlijke mensen lelachelijk maken.

 

3:6 Een man grijpt in het ouderlijk huis zijn broer bij de arm en roept hem toe: ‘Jij hebt een mantel. Wees jij onze leider en ontferm je over deze chaos.’

3:7 Maar dan zal die zich verweren:‘Verwacht niet dat ik jullie wonden heel. Ik heb in mijn huis geen voedsel, geen mantel. Stel mij niet aan als leider van het volk.’
3: 10 Gelukkig de rechtvaardige, het gaat hem goed, hij zal de vruchten plukken van zijn daden.
3:11 Wee de goddeloze, hem gaat het slecht, al wat hij doet wordt hem vergolden.

Sions vrouwen te schande gezet

https://encrypted-tbn1.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRXNEAz1pBWe2HkXB-Tcz6hOjCOMXLRwz5xSiWY6OwX_hyS74JOTQ

3:1De HEER zegt: Kijk eens hoe hooghartig die vrouwen van Sion zijn; zie hen verwaand flaneren en verleidelijke blikken om zich heen werpen, hoor het rinkelen bij de trippelpasjes die ze maken.
3:17 Daarom zal God Sions vrouwen de sluier afrukken en hun voorhoofd ontbloten.
3:18 Op die dag neemt hij hun alle opschik af: hun enkelringen, zonnetjes en maantjes,
3:19 hun oorringen, armbanden en sluiers,
3:20 hun hoofddoeken, enkelkettinkjes, borstlinten, reukflesjes en amuletten,
3:21 de ringen aan hun handen en de ringetjes door hun neus,
3:22 hun prachtige kleren, mantels, omslagdoeken en tasjes,
3:23 hun doorschijnende gewaden, hemdjes, schouderdoeken en sjaals.
3:24 Dan zal er stank zijn in plaats van balsemgeur en zullen er touwen zijn in plaats van gordels; kale schedels en geen fraaie kapsels, grove rouwkledij en geen mooie feestgewaden. Dit alles vervangt de schoonheid.
3:25 Sions mannen zullen vallen door het zwaard, haar soldaten sneuvelen in de strijd.
3:26 Rouw en droefenis heersen in haar poorten. Berooid hurkt Sion neer op de grond.

Jesaja 4

Gods belofte voor zijn volk

Op die dag storten zeven vrouwen zich op één man:‘Wij zullen zelf voor ons voedsel zorgenen in onze eigen kleding voorzien.
Laat ons slechts uw naam dragen,neem de schande van ons weg.’Godvernieuwt Jeruzalem
4:2 Op die dag zal God het land tot bloei brengen, het zal als een kostbaar sieraad zijn. De rijke vrucht van het land zal elke Israëliet die ontkomen is met trots vervullen.
4:3 Ieder die nog in Sion is, ieder die in Jeruzalem is achtergebleven, zal heilig genoemd worden, alle mensen in Jeruzalem die ten leven opgeschreven zijn.
4:4 Wanneer God het vuil van Sions vrouwen heeft weggewassen en het bloed van Jeruzalem heeft afgespoeld, door een zuiver oordeel en een zuiverend vuur,
4:5 dan zal hij boven de plaats waar de Sion ligt en waar men bijeenkomt, een wolk scheppen voor overdag en een lichtend vuur met rook en vlammen voor de nacht. Zijn luister zal alles overdekken,
4:6 als een hut die schaduw biedt in de hitte van de dag, en beschutting tegen storm en regen.

Jesaja 5

God zorgt voor zijn wijngaard

5:10 Een uitgestrekte wijngaard levert amper wijn op, een berg zaaigoed maar één zak graan.’
5:11 Wee degenen die ’s ochtends in alle vroegte naarstig op zoek gaan naar drank, die zich tot diep in de nacht door wijn laten benevelen.
5:12 Bij al hun drinkgelagen klinkt muziek van lier en tamboerijn, van trommel en fluit. Maar voor de daden van God hebben zij geen oog,
wat hij tot stand brengt zien ze niet.
5:20 Wee degenen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die het licht tot duisternis maken en het duister tot licht, die van zoet bitter maken en van bitter zoet.
5:21 Wee degenen die wijs zijn in eigen ogen, die naar eigen oordeel verstandig zijn.
5:22 Wee degenen die helden zijn in het drinken, die dapper zijn als er wijn wordt geschonken,
23 die voor een geschenk de schuldige gelijk geven en de rechtvaardige beroven van zijn recht.
24 Daarom, zoals kaf door vuur wordt verteerd en dor gras in vlammen opgaat, zo zal hun wortel verrotten en hun bloesem verwaaien. Zij verwierpen het onderricht van God van de hemelse machten, en verachtten de woorden van de Heilige van Israël.

Jesaja 9

Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door een helder licht beschenen.
U hebt het volk weer groot gemaakt, diepe vreugde gaf u het, blijdschap als de vreugde bij de oogst, zij jubelen als bij het verdelen van de buit.
Het juk dat op hen drukte, de stok op hun schouder, de zweep van de drijver, u hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.
Iedere laars die dreunend stampte en elke mantel waar bloed aan kleeft, ze worden verbrand, een prooi van het vuur.
Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.
Groot is zijn heerschappij, aan de vrede zal geen einde komen. Davids troon en rijk zijn erop gebouwd, ze staan vast, in recht en gerechtigheid,
van nu tot in eeuwigheid. Daarvoor zal hij zich beijveren, de HEER van de hemelse machten.

Jesaja 14


Maar over Jakob zal de HEER zich ontfermen, weer wordt Israël uitverkoren. Hij zal hen in vrede laten wonen op hun eigen grond. Vreemdelingen zullen zich bij hen aansluiten en zich voegen bij het volk van Jakob.
Want de andere volken zullen de Israëlieten halen en hen terugbrengen naar hun eigen land. Daarna zullen de Israëlieten die volken in bezit krijgen, als slaven en slavinnen, op het grondgebied van de HEER. Zij zullen gevangennemen wie hen gevangenhielden, en heersen over wie hen overmeesterd hadden.
Dan, op die dag, zal de HEER jullie vrede geven en een eind maken aan jullie zwoegen, jullie ellende, jullie slavendienst.
En jullie zullen het volgende spotlied op de koning van Babylonië aanheffen: ‘Het is gedaan met die slavendrijver, gedaan met zijn dwingelandij.
De HEER heeft de stok van de goddelozen gebroken, de scepter van de heersers,
die de volken sloeg met woedende slagen, zonder eind, die hen belaagde met zijn toorn, zonder maat.
Overal op aarde is rust en vrede, vrolijk gejubel weerklinkt.
Op de Libanon heerst zelfs vreugde onder de ceders en de cipressen: “Nu jij geveld bent, komt niemand ons meer vellen.”
 
Het dodenrijk beneden is in rep en roer om jou een ontvangst te bereiden: het wekt de schimmen voor je op van alle leiders van de aarde, het laat de vorsten van vreemde volken voor jou opstaan van hun troon.
10 Hoor hoe zij je onthalen: “Nu ben jij even zwak als wij, je bent echt een van ons.
11 Je pracht en praal, en de klank van je harpen, ze worden dit dodenrijk binnengebracht. Wormen zijn je bed, maden je deken.”
 

12 O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld.
13 Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen.
14 Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste.
15 Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put.
 
16 Ze zien je, ze kijken naar je en kijken nog eens goed naar je: “Is dit de man die de aarde deed beven
en koninkrijken deed sidderen?
17 Die het land tot verval bracht en steden verwoestte? Die zijn gevangenen nooit liet gaan?”
18 Andere koningen worden eervol begraven, ieder in een eigen praalgraf.
19 Maar jij bent, ver van je graf, weggegooid als een afgekeurde twijg; je ligt bedolven onder de lijken van hen die door het zwaard zijn gedood,
die afgedaald zijn in de put en door stenen zijn bedekt; je bent verschopt als een kadaver.
20 Jij wordt niet bij vorsten te ruste gelegd, want jij hebt je land verwoest en je volk vermoord.Het nageslacht van een schurk als jij
zal voorgoed getekend zijn.’ 

21 Leid zijn kinderen naar de slachtbank om wat hun ouders hebben misdaan. Nooit meer zullen zij de wereld veroveren, noch de aarde bedekken met hun steden.
22 Want ik zal me tegen hen keren– spreekt de HEER van de hemelse machten –, ik zal Babel geheel vernietigen, uitroeien met wortel en tak – zo spreekt de HEER.
23 Ik maak van Babel een groot moeras, een verblijf van stekelvarkens. Ik veeg het weg met een bezem van vernietiging – spreekt de HEER van de hemelse machten. Profetie over Assyrië en over de Filistijnen
24 De HEER van de hemelse machten heeft gezworen: ‘Voorwaar, het zal gaan zoals ik heb bepaald,
het zal gebeuren zoals ik heb besloten.
25 Ik breek de Assyrische heerschappij over mijn land, ik verbrijzel Assyrië op mijn bergen. Mijn volk wordt van zijn juk bevrijd, zijn last wordt van hun schouders genomen.’
26 Dit is het besluit dat gevallen is over heel de aarde. Dit is de hand die opgeheven is tegen alle volken.
27 Wanneer hij dit besloten heeft, de HEER van de hemelse machten, wie zal het dan verijdelen? Wanneer hij zijn hand opheft, wie zal hem tegenhouden?
 
28 In het sterfjaar van koning Achaz werd dit aangekondigd:
29 ‘Juich niet te vroeg, Filistijnen, nu de stok die jullie sloeg is gebroken. Want de slang baart een adder en die brengt een vliegensvlugge cobra voort.
30 De kinderen van de armen zullen veilig leven, de zwakken vlijen zich rustig neer, maar jullie nazaten laat ik verhongeren
en wie er nog over is, wordt omgebracht.
31 Weeklaag, poorten, steden, schreeuw het uit, beef van angst, Filistijnen. Want uit het noorden nadert rook, een leger in gesloten gelederen.
32 Welk antwoord krijgen de gezanten van dat volk? Dat de HEER Sion heeft gegrondvest als een toevlucht voor de armen van zijn volk.’

Jesaja 40


Troost voor Jeruzalem
40
Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend
dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan,
omdat zij een dubbele straf voor haar zonden
uit de hand van de HEER heeft ontvangen.
 

Hoor, een stem roept:
‘Baan voor de HEER een weg door de woestijn,
effen in de wildernis een pad voor onze God.
Laat elke vallei verhoogd worden
en elke berg en heuvel verlaagd,
laat ruig land vlak worden
en rotsige hellingen rustige dalen.
De luister van de HEER zal zich openbaren
voor het oog van al wat leeft.
De HEER heeft gesproken!’
 

Hoor, een stem zegt: ‘Roep!’
En een stem antwoordt: ‘Wat zou ik roepen?
De mens is als gras, hij bloeit als een veldbloem.
Het gras verdort en de bloem verwelkt
wanneer de adem van de HEER erover blaast.
Ja, als gras is dit volk.’
Het gras verdort en de bloem verwelkt,
maar het woord van onze God houdt altijd stand.
 

Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion,
verhef je stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem,
verhef je stem, vrees niet.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God!’
10 Ziehier God, de HEER!
Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen.
Zijn loon heeft hij bij zich, zijn beloning gaat voor hem uit.
11 Als een herder weidt hij zijn kudde:
zijn arm brengt de lammeren bijeen,
hij koestert ze, en zorgzaam leidt hij de ooien.
God is onvergelijkbaar
12 Wie heeft de wateren met holle hand omvat,
de hemel gemeten met een ellenmaat?
Wie heeft het stof van de aarde met een maatlepel afgepast?
Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal,
de heuvels met balans en gewichten?
13 Wie heeft de geest van de HEER gemeten?
Heeft iemand hem ooit raad gegeven?
14 Wie raadpleegt hij, wie biedt hem inzicht?
Wie leidt hem op de paden van het recht?
Wie leidt hem naar de wijsheid?
Wie toont hem de weg van het inzicht?
15 In zijn ogen zijn de volken
als een druppel in een emmer,
als een stofje op een weegschaal;
de eilanden weegt hij als zandkorrels.
16 Zelfs de Libanon levert te weinig hout,
te weinig wild voor een brandoffer.
17 De volken betekenen niets in zijn ogen,
voor hem zijn ze minder dan niets.
 

18 Met wie wil je God vergelijken,
hoe is hij uit te beelden?
19 Met een godenbeeld misschien?
Dat is door een ambachtsman gemaakt,
door een edelsmid overtrokken
met goud en zilverbeslag.
20 Met een beeld, opgericht op een bergtop?
Dat is maar een stuk hout dat niet vermolmt,
met zorg gekozen door een vakman,
die een godenbeeld wil maken dat niet omvalt.
 

21 Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?
Is het je niet van meet af aan verteld?
Is het niet al helder sinds de grondvesting van de wereld?
22 Hij troont boven de schijf van de aarde
– haar bewoners zijn als sprinkhanen –,
hij spreidt de hemel uit als een doek,
spant hem uit als een tent om in te wonen.
23 Hij maakt vorsten nietig,
de leiders van de aarde onbeduidend:
24 nauwelijks zijn ze geplant, nauwelijks gezaaid,
nauwelijks hebben ze wortel geschoten,
of hij blaast over hen, en ze verdorren
en de stormwind neemt hen op als kaf.
25 Met wie wil je mij vergelijken, zegt de Heilige,
aan wie ben ik gelijk te stellen?
26 Kijk omhoog: wie heeft dit alles geschapen?
Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken,
hij roept ze bij hun naam, een voor een;
door zijn kracht en onmetelijke grootheid
ontbreekt er niet één.
 

27 Jakob, waarom zeg je – Israël, waarom beweer je:
‘Mijn weg blijft voor de HEER verborgen,
mijn God heeft geen oog voor mijn recht’?
28 Weet je het niet? Heb je het niet gehoord?
Een eeuwige God is de HEER,
schepper van de einden der aarde.
Hij wordt niet moe, hij raakt niet uitgeput,
zijn wijsheid is niet te doorgronden.
29 Hij geeft de vermoeide kracht,
de machteloze geeft hij macht in overvloed.
30 Jonge strijders worden moe en raken uitgeput,
zelfs sterke helden struikelen,
31 maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht:
hij slaat zijn vleugels uit als een adelaar,
hij loopt, maar wordt niet moe,
hij rent, maar raakt niet uitgeput.

Jesaja 41


Wie bepaalt de loop der dingen?
41
Zwijg en hoor mij aan, eilanden:
Onder de naties zullen nieuwe krachten opkomen.
Laat ze naderbij komen, laat ze spreken.
Ik wil een rechtsgeding met ze aangaan.
Wie liet in het oosten de overwinning dagen,
wie heeft de bevrijder laten opstaan?
Wie levert volken aan hem uit
en onderwerpt koningen aan hem?
Zijn zwaard maakt hen tot stof,
zijn boog laat hen als kaf verwaaien;
hij achtervolgt hen en trekt ongehinderd verder,
zijn voeten raken nauwelijks de grond.
Wie heeft dat tot stand gebracht?
Wie roept de generaties vanaf het begin?
Ik, de HEER, ik was de eerste
en ook bij de laatsten zal ik zijn.
De eilanden zien het met angst en beven,
de einden der aarde komen sidderend naderbij.
De mensen schieten elkaar te hulp,
de een zegt tegen de ander: ‘Houd moed!’
De beeldsnijder spoort de goudsmid aan,
hij die met de hamer plet, prijst hem die op het aambeeld slaat.
Hij bekijkt het soldeersel, zegt: ‘Het is goed,’
en zet het beeld met spijkers vast, zodat het niet omvalt.
 

Maar jou, Israël, mijn dienaar,
Jakob, die ik uitgekozen heb,
nakomeling van Abraham, mijn vriend,
jou die ik heb weggehaald van de einden der aarde,
die ik van haar verste uithoeken terugriep –
jou zeg ik: Jij bent mijn dienaar,
jou heb ik gekozen, ik heb je niet afgewezen.
10 Wees niet bang, want ik ben bij je,
vrees niet, want ik ben je God.
Ik zal je sterken, ik zal je helpen,
je steunen met mijn onoverwinnelijke rechterhand.
11 Allen die zich fel tegen je keerden
zullen gehoond worden en te schande staan.
Zij die jou bestreden
worden minder dan niets en gaan te gronde.
12 Zij die jou onderdrukten
zijn onvindbaar, je zoekt ze vergeefs.
De vijanden die jou bevochten
zullen verdwijnen in het niets.
13 Want ik ben de HEER, je God,
ik neem je bij je rechterhand en zeg je:
Wees niet bang, ik zal je helpen.
14 Wees niet bang, kleine Jakob,
arm volk van Israël,
ik zal je helpen – spreekt de HEER –,
de Heilige van Israël is je bevrijder.
15 Ik maak van jou een scherpe dorsslede,
een nieuwe slede met dubbele sneden.
Bergen zul je dorsen en vermalen,
van heuvels laat je niets over dan kaf.
16 Je zult ze wannen, en de wind neemt ze op,
de stormwind jaagt ze uiteen.
Dan zul je juichen om de HEER,
je om de Heilige van Israël gelukkig prijzen.
 

17 Armen en behoeftigen zoeken water – niets!
Hun tong verdroogt van de dorst.
Ik, de HEER, zal hun antwoord geven,
ik, de God van Israël, zal hen niet verlaten.
18 Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen
en bronnen in de valleien.
In de woestijn laat ik meren ontstaan,
uit dorre grond borrelt water op.
19 Ik plant in de woestijn
ceder en acacia, mirte en olijfwilg,
en ik laat in de wildernis
den, sneeuwbal en cipres opschieten.
20 Dan zullen zij zien en beseffen,
begrijpen en erkennen
dat de hand van de HEER dit heeft verricht,
dat de Heilige van Israël dit alles schiep.
 

21 Voer jullie rechtsgeding, zegt de HEER,
lever overtuigende bewijzen, zegt Jakobs koning.
22 Kom ermee voor de dag
en vertel ons wat er gebeuren zal.
Vertel ons over wat vroeger is gebeurd,
zodat wij de afloop nu al kennen.
Licht ons in over wat komen gaat,
23 geef ons aanwijzingen over de toekomst,
dan weten wij dat jullie goden zijn.
Doe het, hetzij goed, hetzij slecht,
zodat wij het met eigen ogen kunnen zien.
24 Maar nee, jullie zijn minder dan niets
en jullie daden hebben geen enkele waarde;
verafschuwd wordt ieder die voor jullie kiest.
25 In het noorden liet ik iemand opstaan, en hij kwam,
in het oosten, waar de zon rijst, riep hij mijn naam.
Hij vertrapt stadhouders als leem,
zoals een pottenbakker de klei treedt.
26 Wie heeft hem vanaf het begin aangekondigd,
lang tevoren, zodat wij het wisten
en nu kunnen zeggen: ‘Het is waar!’?
Geen van jullie kondigde iets aan,
geen van jullie lichtte ons in,
niemand heeft een woord van jullie vernomen.
27 Ik was de eerste die Sion verkondigde: ‘Kijk, daar zijn ze!’
Ik stuurde Jeruzalem een vreugdebode.
28 Ik kijk om me heen, maar er is niemand,
onder jullie zie ik geen enkele raadgever,
niet één die op mijn vragen kan antwoorden.
29 Jullie zijn allemaal even armzalig en nietig
en jullie daden betekenen niets;
wind en leegte zijn jullie beelden.

Jesaja 43


43
Welnu, dit zegt de HEER,
die jou schiep, Jakob, die jou vormde, Israël:
Wees niet bang, want ik zal je vrijkopen,
ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!
Moet je door het water gaan – ik ben bij je;
of door rivieren – je wordt niet meegesleurd.
Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren,
de vlammen zullen je niet verschroeien.
Want ik, de HEER, ben je God,
de Heilige van Israël, je redder.
Voor jou geef ik Egypte als losgeld,
Nubië en Seba ruil ik in tegen jou.
Jij bent zo kostbaar in mijn ogen,
zo waardevol, en ik houd zo veel van je
dat ik de mensheid geef in ruil voor jou,
ja alle volken om jou te behouden.
Wees niet bang, want ik ben bij je.
Ik haal je nakomelingen uit het oosten terug,
uit het westen breng ik jullie bijeen.
Tegen het noorden zeg ik: Geef hier!
Het zuiden gebied ik: Laat los!
Breng mijn zonen terug van verre,
mijn dochters van de einden der aarde,
allen over wie mijn naam is uitgeroepen,
en die ik omwille van mijn majesteit
geschapen heb, gemaakt en gevormd.
 

Laat dit volk naar voren treden,
een blind volk, ook al heeft het ogen,
doof, ook al heeft het oren.
Alle volken zullen zich verzamelen,
alle naties komen bijeen.
Wie van hun goden heeft aangekondigd
wat eertijds nog te gebeuren stond?
Laten zij getuigen leveren om hun gelijk te bewijzen,
opdat ieder die hen hoort zal zeggen: ‘Het is zo!’
10 Mijn getuige zijn jullie – spreekt de HEER –,
mijn dienaar, die ik uitgekozen heb
opdat jullie mij zouden kennen en vertrouwen,
en zouden inzien dat ik het ben.
Vóór mij is er geen god gevormd,
en na mij zal er geen zijn.
11 Ik, ík ben de HEER!
Buiten mij is er niemand die redt.
12 Ik heb redding aangekondigd en redding gebracht,
jullie hoorden het van mij, niet van een vreemde.
Jullie zijn mijn getuige – spreekt de HEER –,
dat ik werkelijk God ben
13 en dat ik blijf wat ik ben.
Niemand kan zich aan mijn macht onttrekken.
Wat mijn hand doet, wie maakt het ongedaan?
 

14 Dit zegt de HEER, jullie bevrijder,
de Heilige van Israël:
Omwille van jullie zend ik iemand naar Babel;
ik maak alle Chaldeeën tot vluchteling
en jaag hen jammerend hun schepen op.
15 Ik ben de HEER, jullie Heilige,
de schepper van Israël, jullie koning.
16 Dit zegt de HEER,
die een weg baande door de zee
en een pad door machtige wateren,
17 die paarden en wagens liet uitrukken,
een heel leger van geweldenaars –
daar lagen ze, en ze stonden niet meer op,
ze zijn vergaan, als een kwijnende vlam gedoofd.
18 Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd,
laat het verleden nu rusten.
19 Zie, ik ga iets nieuws verrichten,
nu ontkiemt het – heb je het nog niet gemerkt?
Ik baan een weg door de woestijn,
maak rivieren in de wildernis.
20 De wilde dieren zullen mij eer bewijzen,
de jakhalzen en de struisvogels,
omdat ik water schep in de woestijn
en rivieren in de wildernis;
het volk dat ik heb uitgekozen, laat ik drinken.
21 Dit is het volk dat ik mij gevormd heb,
het zal mijn lof verkondigen.
Terugkeer naar God
22 Maar jij hebt niet tot mij geroepen, Jakob,
jij gaf je geen moeite voor mij, Israël.
23 Je hebt niet aan mij je schapen geofferd,
mij met je offers geen eer bewezen.
Ik heb je niet met graanoffers belast
en je niet vermoeid met de plicht
om wierook voor mij te branden.
24 Je hebt van je zilver geen kalmoes voor mij gekocht,
mij niet verzadigd met het vet van je offers.
Nee, je hebt mij met je zonden belast,
mij vermoeid met al je schulden.
25 Ik, ík ben het, die omwille van zichzelf
je misdaden tenietdoet en je zonden vergeet.
26 Breng mij mijn tekortkomingen in herinnering,
laten we samen tot een uitspraak komen,
en voer zelf het woord om je zaak te bepleiten.
27 Je eerste voorvader heeft al gezondigd
en je woordvoerders zijn steeds tegen mij opgestaan.
28 Daarom heb ik de dienaren van het heiligdom ontwijd,
Jakob aan de vernietiging prijsgegeven
en Israël aan spot en hoon

Jesaja 44


44
Nu dan, luister, Jakob, mijn dienaar,
Israël, dat ik heb uitgekozen:
Dit zegt de HEER, die jou gemaakt heeft
en al in de moederschoot gevormd,
en die je terzijde staat:
Wees niet bang, mijn dienaar Jakob,
Jesurun, die ik heb uitgekozen.
Ik zal water uitgieten op dorstige grond,
waterstromen over het droge land.
Ik zal mijn geest uitgieten over je nazaten
en mijn zegen over je telgen.
Zij zullen ontkiemen tussen het gras,
uitbotten als wilgen langs het water.
De een zal zeggen: ‘Ik hoor bij de HEER,’
de ander zal Jakobs naam gebruiken,
een derde schrijft op zijn hand: ‘Van de HEER
en tooit zich met de naam Israël.
 

Dit zegt de HEER, Israëls koning en bevrijder,
de HEER van de hemelse machten:
Ik ben de eerste en de laatste,
er is geen god buiten mij.
Wie is zoals ik? Laat hij het woord nemen.
Laat hij vertellen en aan mij ontvouwen
wat er te gebeuren stond
vanaf de dag dat ik de mensheid schiep,
en laat hij onthullen wat er gebeuren gaat.
Vrees niet, laat de angst je niet verlammen:
heb ik het je niet vanaf het begin laten horen,
heb ik het je niet aldoor verteld?
Jullie zijn mijn getuigen: is er een god buiten mij,
of een andere rots? Ik ken er geen.
 

Mensen die godenbeelden maken zijn niets, en van hun dierbare maaksels valt niets te verwachten. De mensen die van deze goden getuigen, zien niets en weten niets, zij zullen beschaamd staan. 10 Wie vormt er nu een god en giet zo’n nutteloos beeld? 11 Die ambachtslieden zijn maar mensen, en daarom zullen al hun bewonderaars bedrogen uitkomen. Laten ze bijeenkomen en zich opstellen; ze zullen sidderen en te schande staan, zonder uitzondering.
12 Een smid hanteert gereedschap om ijzer te smeden in een gloeiend vuur. Hij vormt het met een hamer en bewerkt het met krachtige hand. Maar als hij honger krijgt, verliest hij zijn kracht, en als hij geen water drinkt, raakt hij uitgeput. 13 Een beeldsnijder spant een meetlint en geeft de ruwe omtrek aan met een beitel. Dan snijdt hij een figuur uit met een fijn mes en tekent de precieze vorm af met een passer. Hij maakt er een menselijke figuur van, een prachtig beeld, om in een huis te zetten.
14 Iemand velt een paar ceders, of hij kiest een pijnboom en een eik, die hij in het bos met andere bomen heeft laten opgroeien; of een laurierboom die hij heeft geplant en die groeide door de regen. 15 Ze dienen hem tot brandhout: hij gebruikt het om zich te warmen, of om er brood op te bakken. Of hij bewerkt het tot een god, waarvoor hij knielt; hij maakt er een godenbeeld van, waarvoor hij zich neerbuigt. 16 Met de ene helft stookt hij een vuur, waarop hij vlees bereidt; hij roostert het vlees en doet er zich te goed aan. Hij wordt warm en zegt: ‘Ha, lekker warm! Ik zie de gloed van het vuur!’ 17 Van de rest maakt hij een god, een godenbeeld waarvoor hij knielt en zich neerbuigt in gebed: ‘Red mij, want u bent mijn god.’
18 Ze begrijpen het niet, ze beseffen het niet; blijkbaar zitten hun ogen dichtgeplakt, waardoor ze niets zien en het hun aan inzicht schort. 19 Het dringt niet tot hen door, ze missen de kennis en het inzicht om te bedenken: Met de ene helft heb ik een vuur gestookt, op de gloeiende houtskool heb ik brood gebakken en vlees geroosterd om te eten. Van wat overbleef heb ik een gruwelijk beeld gemaakt. Ik buig me dus neer voor een blok hout. 20 Wat zij koesteren is as! Een verwarde geest heeft hen op een dwaalspoor gebracht. Ze zijn niet meer te redden, want ze vragen zich niet af: ‘Is wat ik in mijn hand houd eigenlijk geen bedrog?’
 

21 Neem deze dingen ter harte, Jakob,
neem ze ter harte, Israël,
want jij bent mijn dienaar.
Ik heb je gevormd, je bent mijn dienaar,
Israël, ik zal je niet vergeten.
22 Ik heb je misdaden als een wolk doen verdampen,
je zonden als de ochtendnevel.
Keer terug naar mij: ik zal je vrijkopen.
23 Juich, hemel, want de HEER heeft dit gedaan,
jubel, diepten van de aarde,
bergen, breek uit in gejuich,
en ook jullie, bossen met al je bomen:
ja, de HEER koopt Jakob vrij,
in Israël toont hij zijn luister.
Cyrus door God geroepen
24 Dit zegt de HEER, je bevrijder,
die je al in de moederschoot heeft gevormd:
Ik, de HEER, ben het die alles gemaakt heeft,
de enige die de hemel heeft uitgespannen,
die zelf de aarde heeft uitgehamerd.
25 Die de tekenen van orakelpriesters verstoort
en waarzeggers ontmaskert,
die wijzen naar de achtergrond dringt
en hun kennis bespottelijk maakt,
26 die het woord van zijn dienaar bevestigt
en vervult wat zijn boden hebben voorzegd.
Die van Jeruzalem zegt: ‘Het zal weer bewoond worden,’
en van Juda’s steden: ‘Ze zullen herbouwd worden,
en wat verwoest was, laat ik herrijzen.’
27 Die de diepste oceaan gebiedt: ‘Word droog!
Ik zal je waterstromen droogleggen.’
28 Die over Cyrus zegt: ‘Dit is mijn herder,
alles wat ik wil, brengt hij ten uitvoer:
hij geeft opdracht om Jeruzalem te herbouwen
en voor de tempel de fundering te leggen.’

Jesaja 53


53
Wie kan geloven wat wij hebben gehoord?
Aan wie is de macht van de HEER geopenbaard?
Als een loot schoot hij op onder Gods ogen,
als een wortel die uitloopt in dorre grond.
Onopvallend was zijn uiterlijk,
hij miste iedere schoonheid,
zijn aanblik kon ons niet bekoren.
Hij werd veracht, door mensen gemeden,
hij was een man die het lijden kende
en met ziekte vertrouwd was,
een man die zijn gelaat voor ons verborg,
veracht, door ons verguisd en geminacht.
Maar hij was het die onze ziekten droeg,
die ons lijden op zich nam.
Wij echter zagen hem als een verstoteling,
door God geslagen en vernederd.
Om onze zonden werd hij doorboord,
om onze wandaden gebroken.
Voor ons welzijn werd hij getuchtigd,
zijn striemen brachten ons genezing.
Wij dwaalden rond als schapen,
ieder zocht zijn eigen weg;
maar de wandaden van ons allen
liet de HEER op hem neerkomen.
Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet
en deed zijn mond niet open.
Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid,
als een ooi die stil is bij haar scheerders
deed hij zijn mond niet open.
Door een onrechtvaardig vonnis werd hij weggenomen.
Wie van zijn tijdgenoten heeft er oog voor gehad?
Hij werd verbannen uit het land der levenden,
om de zonden van mijn volk werd hij geslagen.
Hij kreeg een graf bij misdadigers,
zijn laatste rustplaats was bij de rijken;
toch had hij nooit enig onrecht begaan,
nooit bedrieglijke taal gesproken.
10 Maar de HEER wilde hem breken, hij maakte hem ziek.
Hij offerde zijn leven voor hun schuld,
om zijn nageslacht te zien en lang te leven.
En door zijn toedoen slaagde wat de HEER wilde.
11 Na het lijden dat hij moest doorstaan,
zag hij het licht en werd met kennis verzadigd.
 

Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht,
hij neemt hun wandaden op zich.
12 Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen
en zal hij met machtigen delen in de buit,
omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood
en zich tot de zondaars liet rekenen.
Hij droeg echter de schuld van velen
en nam het voor zondaars op.

Jesaja 54


54 Eerherstel voor Jeruzalem, de bruid van de HEER
Jubel, onvruchtbare vrouw,
jij die nooit een kind hebt gebaard;
breek uit in gejuich en gejubel,
jij die geen weeën hebt gekend.
Want – zegt de HEER –,
de kinderen van deze verstoten vrouw
zullen talrijker zijn dan die van de gehuwde.
Vergroot de plaats voor je tent,
span het tentdoek wijder uit,
zonder enige terughoudendheid.
Verleng de touwen,
zet de tentpinnen vast.
Naar alle kanten zul je je uitbreiden,
je nageslacht zal de vreemde volken verdrijven
en de verlaten steden bevolken.
Wees niet bang: je zult niet worden beschaamd;
wees niet bedrukt: je zult niet worden vernederd.
Je zult de schande van je jeugd vergeten,
je de smaad van je weduwschap niet meer herinneren.
Want je maker neemt je tot vrouw,
HEER van de hemelse machten is zijn naam.
De Heilige van Israël zal je bevrijder zijn,
men noemt hem God van de hele aarde.
 

Je was een verlaten, wanhopige vrouw
toen de HEER je terugriep.
Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.
Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende liefde,
zegt de HEER, die je vrijkoopt.
Dit is voor mij als bij de vloed van Noach:
zoals ik heb gezworen dat het water van Noach
nooit meer de aarde zou overspoelen,
zo zweer ik dat mijn toorn jou niet meer treft
en dat ik je nooit meer bedreig.
10 Al zouden de bergen wijken
en de heuvels wankelen,
mijn liefde zal nooit meer van jou wijken
en mijn vredesverbond is onwankelbaar
– zegt de HEER, die zich over je ontfermt.
 

11 Ongelukkige, zo opgejaagd en ongetroost.
Met fijne leem zal ik je stenen inleggen,
op saffier zal ik je grondvesten.
12 Ik maak je torens van robijn,
je poorten van beril,
je muren van kostbare edelstenen.
13 Al je kinderen worden onderricht door de HEER,
rust en vrede zal hun ten deel vallen;
14 gerechtigheid zal je fundament zijn.
Je zult niets meer te vrezen hebben:
onderdrukking zal je niet bereiken,
voor terreur blijf je gevrijwaard.
15 Word je toch aangevallen, het komt niet van mij.
Valt iemand je aan? Het wordt zijn eigen val.
16 Ik heb de smid geschapen,
die het gloeiende vuur aanblaast
om gereedschap te vervaardigen voor een zeker doel;
zo heb ik ook de vernietiger geschapen,
die verderf wil zaaien.
17 Maar elk wapen dat tegen jou wordt gesmeed
zal machteloos zijn,
en ieder die jou in een geding belastert
zal zelf veroordeeld worden.
Dit is het deel dat de dienaren van de HEER toekomt,
dit is het recht dat ik hun toeken – spreekt de HEER.
 

Jesaja 57

1 De rechtvaardige komt om en niemand gaat het ter harte; de getrouwen worden weggerukt maar niemand slaat er acht op; de rechtvaardige wordt weggerukt door de slechtheid,
2 maar gaat de vrede binnen; zij die rechte wegen gaan, genieten rust op hun bedden.Veroordeling van afgoderij
3 Kom dichterbij, zonen van de heks, gebroed van echtbrekers en hoeren.
4 Over wie maakt u zich vrolijk? Tegen wie zet u een grote mond op en steekt u uw tong uit? Bent u geen kinderen van opstandigheid, gebroed van de leugen?
5 U gloeit van lust bij de eiken, onder elke groenende boom;u slacht uw kinderen af in de dalen en in de kloven van de rotsen.
6 Uw aandeel zal te midden van de doden zijn die in het dal begraven liggen, dat lot is voor u weggelegd; voor hen immers hebt u offers vergoten, hun hebt u meeloffers gebracht. Zou Ik mij daarmee moeten troosten?
7 Op een hoogverheven berg spreidt u uw legerstede uit; daarheen gaat u op om uw offer te brengen.
8 Achter de deur en de deurpost plaatst u uw schaamteloze beeltenis. Ver van Mij ontbloot u uw schaamte, u beklimt uw bed, en spreidt het breed uit. U bedingt uw loon bij hen met wie u zo graag slaapt, u ziet hun schaamte aan.
9 U daalt met olie naar Melek af, u zalft uzelf rijkelijk voor hem.U zendt uw boden naar verre gewesten, tot diep in de onderwereld.
10 Met uw vele tochten maakt u zich moe, maar nooit bedenkt u hoe nutteloos het is. Telkens vindt u nieuw leven voor uw lust, daarom verzwakt u niet.
11 Wie vreest of ducht u nog, u, die zo leugenachtig bent, en niet aan Mij denkt en u niets van Mij aantrekt? Ja, Ik hield mij stil en sloot de ogen,
zodat u Mij niet meer vreest.
12 Ik zal uw deugdzaamheid en uw goede werken eens aan het licht brengen: zij zullen u niets baten.
13 Als u roept zal heel uw godenschare u niet kunnen redden. De wind blaast hen weg, zelfs een zuchtje wind neemt hen op. Maar wie bij Mij zijn toevlucht zoekt
krijgt een erfdeel in mijn land en een eigendom op mijn heilige berg. Straf en vergeving
14 Men zegt: ‘Hoog de straten op, hoog ze op en baan een weg, verwijder de hindernissen van de weg van mijn volk.’
15 ‘Want’, zo spreekt de Hoogverhevene, die troont voor eeuwig, wiens naam de Heilige is, ‘Ik ben de Heilige die woont in den hoge, maar ook in het geslagen en diep vernederde gemoed: Ik geef nieuw leven aan het vernederde gemoed,nieuw leven aan het geslagen hart.
16 Ik klaag u niet voor eeuwig aan en blijf niet voor altijd kwaad want dan zou de levensgeest vanwege Mij zwak worden; de zaden die Ik zelf gemaakt heb.
17 Vanwege zijn misdaden was Ik korte tijd kwaad, Ik sloeg hem met afgewend gelaat en was kwaad, maar in zijn afvalligheid ging hij de wegen die zijn hart hem ingaf.
18 Ik heb die wegen gezien en Ik wil hem genezen en leiden, en hem weer troosten.
19 Voor diegenen onder hen die treuren schep Ik nu lippen die vrucht dragen. Vrede, vrede voor hen die veraf zijn en voor hen die dichtbij zijn’, zegt de HEER, ‘Ik zal hen genezen.’
20 Maar de slechte mensen zijn als een onstuimige zee, die maar niet tot rust kan komen; haar golven woelen slijk en modder op.
 
21 ‘Voor de slechte mensen is er geen vrede’,zegt mijn God.
Jesaja 59
In de ban van het kwaad
De arm van de HEER is niet te kort om te redden,
zijn gehoor niet te zwak om te luisteren –
jullie wangedrag is het
dat jullie en je God uit elkaar heeft gedreven;
door jullie zonden houdt hij zich verborgen
en wil hij je niet meer horen.
Want jullie handen zijn besmeurd met bloed,
je vingers bezoedeld door wandaden,
je lippen spreken leugens,
je tong prevelt bedrog.
 

Geen aanklacht is nog zuiver,
geen rechtszaak wordt eerlijk gevoerd.
Ze vertrouwen op leegte
en spreken bedrieglijke taal,
ze zijn zwanger van onrecht
en baren misdaad.
Ze broeden slangeneieren uit,
ze weven spinnenwebben.
Wie hun eieren eet zal eraan sterven;
als er een wordt ingedrukt, komt er een adder uit.
Hun spinnendraden zijn ongeschikt voor kleding,
wat zij maken kan niet worden aangetrokken.
Hun daden zijn heilloze daden,
hun handen staan naar geweld.
Hun voeten snellen naar het kwaad,
ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.
Hun plannen zijn heilloze plannen,
verwoesting en rampspoed vergezellen hen.
De weg van de vrede kennen ze niet,
waar zij gaan is geen recht te ontdekken.
Ze begeven zich op kronkelpaden;
wie daarop wandelt kent geen vrede.
 

Daarom blijft het recht ver van ons
en is gerechtigheid voor ons onbereikbaar.
Wij hopen op licht, maar het is duister,
op een sprankje licht, maar we dolen in het donker.
10 We tasten als blinden langs de muur,
we tasten rond als iemand die niets kan zien.
Op klaarlichte dag struikelen we alsof het schemert,
in de kracht van ons leven lijken we dood.
11 Wij allen grommen als beren,
we klagen en kreunen droevig als duiven.
Wij hopen op recht, maar het is er niet,
op redding, maar ze blijft ver van ons.
12 Want talloos zijn onze misdaden jegens u,
onze zonden getuigen tegen ons.
We zijn ons van onze misdaden bewust
en erkennen ons wangedrag:
13 we zijn opstandig en de HEER ontrouw,
we zijn afvallig van onze God,
we zijn belust op bedrog en onderdrukking,
zwanger van leugens brengen we onwaarheid voort.
14 Het recht is verdrongen
en de gerechtigheid blijft ver van ons;
de waarheid struikelt op straat
en de oprechtheid krijgt nergens toegang.
15 Zo laat de waarheid verstek gaan,
en wie het kwaad wil mijden, wordt uitgebuit.
De HEER redt en bevrijdt
Maar de HEER zag het,
en het was slecht in zijn ogen
dat er geen recht meer was.
16 Hij zag dat er niemand was,
hij was geschokt dat niet één mens zijn zijde koos.
Op eigen kracht bracht hij redding
en zijn gerechtigheid spoorde hem aan.
17 Hij gordde het harnas van de gerechtigheid aan
en zette de helm van de redding op zijn hoofd.
Hij deed het kleed van de vergelding aan
en hulde zich in de mantel van de strijdlust.
18 Hij zal ieder naar zijn daden vergelden:
woede voor zijn vijanden,
wraak voor zijn tegenstanders;
ook op de eilanden wreekt hij zich.
19 In het westen zal men de naam van de HEER vrezen
en in het oosten zijn majesteit.
Want hij zal komen met de kracht
van een rivier in een smalle bedding,
voortgestuwd door de adem van de HEER.
20 Hij zal als bevrijder naar Sion komen,
naar allen uit Jakobs nageslacht
die met de misdaad breken
– spreekt de HEER.
 

21 Dit verbond sluit ik met hen – zegt de HEER:
mijn geest, die op jou rust,
en de woorden die ik je in de mond heb gelegd,
zullen uit jouw mond niet wijken,
noch uit de mond van je kinderen,
noch uit de mond van je kindskinderen,
van nu tot in eeuwigheid – zegt de HEER.

 

Jesaja 61

Profetie over de komende glorie

61:1 De geest van God, rust op mij, want God heeft mij gezalfd. Om aan armen goed nieuws te brengen heeft hij mij gestuurd, om aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan geketenden hun bevrijding,
61:2 om een genadejaar van God uit te roepen en een dag van wraak voor onze God, om allen die treuren te troosten,
61:3 om aan Sions treurenden te schenken een kroon op hun hoofd in plaats van stof, vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad, feestkledij in plaats van verslagenheid. Men noemt hen ‘Terebinten van gerechtigheid’, geplant door de God als teken van zijn luister.
61:4 Wat eertijds vernield werd, zullen zij herbouwen, de lang verlaten streken weer bevolken; ze herstellen de vervallen steden,
verlaten sinds mensenheugenis.
61:5 Vreemden staan je ten dienste en hoeden je schapen, vreemdelingen worden je dagloner of wijnbouwer.
61:6 En jullie worden priester van de HEER genoemd, dienaar van onze God zul je heten. Je zult je te goed doen aan de rijkdom door vreemde volken vergaard, je zult je met hun luister bekleden.
61:7De smaad die je verdiende loon werd genoemd, je schande wordt je dubbel vergoed. Daarom erven zij dubbel van het land en is eeuwige vreugde hun deel.
61:8 Want ik, de HEER, heb het recht lief, ik haat offers van roofgoed. Ik zal hen getrouw belonen, een eeuwig verbond sluit ik met hen.
61:9 Hun kinderen zullen vermaard zijn bij alle volken, heel de aarde kent hun nageslacht. Dan zullen allen die hen zien erkennen: ‘Dat zijn de kinderen die de HEER heeft gezegend.’
61:10 Ik vind grote vreugde in God, mijn hele wezen jubelt om mijn God. Hij deed mij het kleed van de bevrijding aan, hulde mij in de mantel van de gerechtigheid, zoals een bruidegom een kroon opzet, zoals een bruid zich tooit met haar sieraden.
61:11 Want zoals de aarde haar gewassen voortbrengt, zoals een tuin het gezaaide laat ontkiemen, zo laat God, de HEER, gerechtigheid ontkiemen
en glorie voor het oog van alle volken.

 

 

'